Datum 9 december 1998 Nummer HDTP/98/3693/JdJ Onderwerp Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ter uitvoering van de artikelen 2, onder b, en 4 van het Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten (Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten) DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT, Gelet op de artikelen 2, onder b, 3 en 4 van het Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten; BESLUIT: Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. besluit: Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten; b. GSM: systeem voor openbare paneuropese digitale cellulaire mobiele communicatie te land, zoals omschreven in de bijlage bij aanbeveling nr. 87/371/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1987, inzake de gecoordineerde invoering van openbare paneuropese digitale cellulaire mobiele communicatie te land in de Gemeenschap (PbEG L 196), en zoals omschreven in de ERC Decision van 21 maart 1997, nr. ERC/DRC/(97)/02; c. DCS 1800: systeem voor openbare digitale cellulaire mobiele telecommunicatie te land, zoals gestandaardiseerd door het Europese Telecommunicatie Standaardisatie Instituut (ETSI); d. ERMES: systeem voor een openbare paneuropese semafoondienst te land, zoals omschreven in de bijlage bij aanbeveling nr. 90/543/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 oktober 1990, inzake de gecoordineerde invoering in de Gemeenschap van een openbare paneuropese semafoondienst te land (PbEG L 310); e. TFTS: Terrestrial Flight Telephone System, terrestrisch systeem voor openbare communicatie met vliegtuigen, zoals omschreven in de Bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat inzake Terrestrial Flight Telephone System van 20 juni 1995, Stcrt. 128; f. actieve SIM-kaart: chipkaart (Subscriber Identity Module) met informatie die toegang geeft tot GSM- of DCS 1800-diensten; g. aansluitnummer van de gebruiker: het Mobile Subscriber Integrated Services Digital Network (MSISDN)-nummer; h. nummer van het in gebruik zijnde randapparaat: het International Mobile Equipment (IMEI)-nummer; i. identiteitsnummer: het door of namens de aanbieder van het desbetreffende systeem aan de gebruiker toegekende International Mobile Subscriber Identity (IMSI)-nummer of Temporary International Mobile Subscriber Identity (TIMSI)- nummer; j. RIC: Radio Identification Code, getal dat wordt gebruikt om een ERMES-semafoon of groep van ERMES-semafoons te identificeren waarvoor een bepaald bericht is bestemd; k. ERMES-semafoonnummer: oproepnummer van een ERMES-semafoon; l. nummer van het vliegtuig: Aircraft Station Identity (ASI), zoals toegekend door de International Civil Aviation Organization (ICAO). Artikel 2 Als openbare telecommunicatienetwerken en -diensten, bedoeld in artikel 4 van het besluit, worden aangewezen: a. vaste openbare telefoonnetwerken; b. vaste openbare telefoondiensten; c. huurlijnen; d. GSM; e. DCS 1800; f. ERMES; g. TFTS. Artikel 3 De aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk, onderscheidenlijk een vaste openbare telefoondienst, richt zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat gelijktijdig bij 0,1 promille van het aantal gebruikers dat op zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, is aangesloten taps kunnen worden geplaatst, met dien verstande dat bij ten minste 30 aansluitingen gelijktijdig taps kunnen worden geplaatst. Artikel 4 De aanbieder van huurlijnen richt zijn netwerk zodanig in dat gelijktijdig bij 0,2 promille van het aantal gebruikers dat op zijn netwerk is aangesloten taps kunnen worden geplaatst. Artikel 5 De aanbieder van GSM, onderscheidenlijk van DCS 1800, richt zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat: a. gelijktijdig bij 1,5 promille van het aantal actieve SIM-kaarten taps kunnen worden geplaatst, en, b. een bijzondere last kan worden uitgevoerd indien deze last ten minste een van de volgende gegevens bevat: 1o. het aansluitnummer van de gebruiker; 2o. het nummer van het bij de gebruiker in gebruik zijnde randapparaat; 3o. het identiteitsnummer van de gebruiker. Artikel 6 De aanbieder van ERMES richt zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat: a. gelijktijdig bij 1,5 promille van de in gebruik gegeven ERMES-semafoons taps kunnen worden geplaatst; b. een bijzondere last kan worden uitgevoerd indien deze last ten minste een van de volgende gegevens bevat: 1o. de RIC van de bij de gebruiker in gebruik zijnde ERMES-semafoon; 2o. het ERMES-semafoonnummer van de bij de gebruiker in gebruik zijnde ERMES-semafoon. Artikel 7 De aanbieder van TFTS richt zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat: a. gelijktijdig vier verschillende taps kunnen worden geplaatst; b. een bijzondere last kan worden uitgevoerd indien deze last ten minste een van de volgende gegevens bevat: 1o. het creditcardnummer van de gebruiker; 2o. het nummer van het vliegtuig waarin de gebruiker zich bevindt. Artikel 8 De voorzieningen door middel waarvan de ten behoeve van een tap verkregen telecommunicatie door de aanbieder van een in artikel 2 aangewezen openbaar telecommunicatienetwerk of openbare telecommunicatiedienst wordt doorgegeven, is in overeenstemming met het bij de bevoegde autoriteit die de bijzondere last heeft gegeven, of bij de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen of instanties, voor deze doeleinden in gebruik zijnde technisch protocol. Artikel 9 Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 december 1998 en vervalt met ingang van 15 december 1999. Artikel 10 Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT, drs J.M. de Vries Toelichting Algemeen 1. Doel en strekking van de regeling Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 2, onder b, en 4 van het Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten (hierna: het Besluit). Op grond van artikel 4, eerste volzin, van het Besluit dienen de openbare telecommunicatienetwerken en -diensten waarvoor nadere regels met betrekking tot de technische aftapbaarheid gelden, bij ministeriele regeling te worden aangewezen. Op grond van artikel 2, onder b, van het Besluit behoort de door de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of openbare telecommunicatiedienst te leveren aftapcapaciteit bij ministeriele regeling te worden bepaald. In deze regeling vindt die aanwijzing, respectievelijk de bepaling van die capaciteit plaats. Voorts zijn enige nadere regels met betrekking tot de technische aftapbaarheid van enkele aangewezen netwerken en diensten gesteld. Voor de niet in deze regeling aangewezen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten gelden de eisen die voorvloeien uit hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet en het Besluit overigens onverkort. 2. Tijdelijk karakter van de regeling Op grond van artikel 3 van het Besluit dienen de voorzieningen door middel van welke de ten behoeve van het aftappen verkregen telecommunicatie door de aanbieder wordt doorgegeven aan de autoriteit die een bijzondere last heeft gegeven in overeenstemming te zijn met een bij ministeriele regeling vast te stellen technisch protocol. Artikel 8 van deze regeling geeft daarvoor een voorziening. Er is voor gekozen de thans bij de diverse bevoegde autoriteiten, of de onder hun verantwoordelijkheid of in hun opdracht werkende instanties in gebruik zijnde technische protocollen als zodanig aan te wijzen. Deze protocollen zijn genoegzaam bekend bij de aanbieders van de desbetreffende openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. De ontwikkeling van een technisch protocol dat geschikt is in een algemeen verbindend voorschrift te worden opgenomen is nog niet zo ver gevorderd dat tot de vaststelling van een zodanig voorschrift kan worden overgegaan. Deze omstandigheid kan er evenwel niet toe leiden dat de bestaande regels met betrekking tot de aftapbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten hun gelding niet zouden kunnen of moeten behouden. In deze regeling is er dan ook voor gekozen de op grond van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Wtv) geldende regels opnieuw vast te stellen teneinde te voorkomen dat zij als gevolg van de intrekking van die wet hun gelding zouden verliezen. Het vacuum dat daardoor bij de rechtshandhaving en de handhaving van de nationale veiligheid zou kunnen ontstaan is uit maatschappelijk oogpunt ongewenst. Bovendien zou dat leiden tot rechtsonzekerheid bij de thans reeds werkzame aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Voor een belangrijk deel zijn deze regels reeds opnieuw vastgesteld in artikel 2 van het Besluit. Daarbij gaat het om de regels die voor alle openbare telecommunicatienetwerken en -diensten gelden. Voor een ander deel betreft het regels die betrekking hebben op specifieke openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Die regels dienen in deze regeling te worden vastgesteld. Het betreft de volgende regels: 8, eerste lid, onder j, en tweede lid, van het Besluit algemene richtlijnen telecommunicatiei, artikel 10, eerste lid, onder j, en tweede lid, van de Regeling algemene verplichtingen houders infrastructuurvergunningenii, de artikelen 1, onder f en g, 2, eerste lid, onder a en j, tweede lid, en 3 van de Regeling aftappen mobiele telecommunicatie GSMiii, de artikelen 1, onder h en i, 2, onder a, b en k, en 3 van de Regeling aftappen mobiele telecommunicatie ERMESiv, artikel 2, onder a, b, k en l, en 3 van de Regeling aftappen mobiele telecommunicatie DCS 1800v, alsmede enige voorschriften verbonden aan een machtiging, verleend op grond van artikel 17 van de Wtv voor het voorhanden hebben en gebruiken van een radio-elektrische zendinrichting ten behoeve van het terrestrische systeem voor openbare communicatie met vliegtuigen (TFTS). Deze voorschriften zijn, waar nodig aangepast aan de terminologie van de Telecommunicatiewet, in deze regeling opnieuw vastgesteld. Zodra het technisch protocol voor vaststelling gereed is, zal deze regeling worden vervangen door een defintieve regeling. Naar het zich thans laat aanzien zal daarmee hoogstens een jaar zijn gemoeid. Artikel 9 beperkt de werking van deze regeling dan ook tot een jaar na de datum van inwerkingtreding. 3. Aftapcapaciteit In deze regeling zijn de bepalingen met betrekking tot de door de aanbieders te reserveren aftapcapaciteit (doorgaans uitgedrukt in een promillages van het aantal aansluitingen), zoals die golden op grond van de Wtv overgenomen, behoudens de navolgende uitzonderingen. Op grond van 8, onder j, van het Besluit algemene richtlijnen telecommunicatie was voor de concessiehouder een promillage van 0,2 vastgesteld. Bij nadere afweging blijkt het mogelijk dit promillage te verlagen naar 0,1. Dit promillage geldt voor alle aanbieders van een vast openbaar telefoonnetwerk en een vaste openbare telefoondienst. Wel wordt hierbij een minimum van 30 aansluitingen gesteld, teneinde te voorkomen dat bij kleinere netwerken of diensten de verplichte aftapcapaciteit te gering zou worden. Wat betreft het aanbod van huurlijnen, volgde uit evengenoemde bepaling uit het Besluit algemene richtlijnen telecommunicatie dat voor de concessiehouder de verplichting gold een aftapcapaciteit te reserveren van 0,2 promille. Op grond van artikel 10, onder j, van de Regeling algemene verplichtingen houders infrastructuurvergunningen gold voor de houders van een infrastructuurvergunning de verplichting een aftapcapaciteit te reserveren van 1,5 promille. Deze vergunninghouders richtten zich met name op het aanbieden van huurlijnen. Het is met het begrippenapparaat van de Telecommunicatiewet niet mogelijk een dergelijk onderscheid in stand te laten. Het overgangsrecht voorziet evenmin in een oplossing daarvoor. Bovendien verzet het gelijkheidsbeginsel zich daartegen. Er zal daarom een promillage moeten worden vastgesteld dat voor alle aanbieders van huurlijnen gelijk is. Het vaststellen van een promillage van 1,5 voor alle aanbieders van huurlijnen zou voor de voormalige concessiehouder een aanmerkelijke verzwaring van zijn verplichtingen betekenen. Om die reden is er voor gekozen het promillage op 0,2 vast te stellen. 4. Notificatieverplichting Deze regeling is getoetst aan de mogelijk relevante voor Nederland geldende notificatieverplichtingen. Artikel 8 van deze regeling bevat een technisch voorschrift in de zin van artikel 1, onder 11, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 (PbEG L 217) (hierna: de richtlijn), aangezien de in gebruik zijnde technische protocollen mede betrekking hebben op de bij het aftappen te gebruiken apparatuur. Het ontwerp van deze regeling is daarom op 20 november 1998 meegedeeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn. De ontvangst van deze mededeling is bij bericht van de Europese Commissie van 7 december 1998 bevestigd (notificatienummer 98/544/NL). Aangezien de handhaving van de openbare veiligheid vergt dat deze regeling zo spoedig mogelijk moet worden vastgesteld is bij bovenbedoelde mededeling een beroep gedaan op artikel 9, zevende lid, van de richtlijn. De vaststelling van de regeling is zodanig spoedeisend, dat het niet mogelijk is in deze toelichting een verantwoording te geven van de afloop van de notificatieprocedure. Daaraan zal een afzonderlijke bekendmaking in de Staatscourant gewijd worden. Het ontwerp is voorts via het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie genotificeerd overeenkomstig het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1995, 130). Vanwege dezelfde spoedeisende reden als hierboven aangegeven heeft die notificatie, met een beroep op de nationale veiligheid, plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2, tiende lid, van genoemd verdrag. Ook aan de uitkomst van deze procedure zal in bovenbedoelde bekendmaking in de Staatscourant aandacht worden geschonken. Artikelsgewijs Artikelen 2, onder a en b, 3 en 4 Deze verplichtingen gelden met ingang van de datum van inwerkingtreding ook voor aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken, vaste openbare telefoondienst of huurlijnen ten aanzien van wie op grond van de Wtv deze verplichtingen nog niet golden. Ten aanzien van deze aanbieders geldt echter de overgangsregeling van artikel 20.13 van de Telecommunicatiewet. Artikel 5 Binnen de systemen GSM en DCS 1800 is de identiteit van de gebruiker niet noodzakelijkerwijs gerelateerd aan een vaststaand aansluitnummer. Beide systemen kennen drie methoden om die identiteit vast te stellen, te weten: 1o op basis van het aansluitnummer van de af te tappen gebruiker, het MSISDN nummer: Mobile Subscriber Intgrated Services Digital Network, vermeld op de actieve SIM-kaart; 2o op basis van het nummer van het gebruikte randapparaat van de gebruiker, het IMEI-nummer: International Mobile Equipment Identity; 3o op basis van het identiteitsnummer van de gebruiker, het IMSI- of TIMSI-nummer: International Mobile Subscriber Identity of Temporary Individual Mobile Subscriber Identity. Bezien vanuit het oogpunt van de lastgevers is het noodzakelijk dat zij over de mogelijkheid beschikken op elk van de genoemde nummers te kunnen aftappen en hun bijzondere last dienovereenkomstig kunnen opstellen. Artikel 6 ERMES kent twee methoden om de identiteit van een gebruiker vast te stellen, te weten: 1o op basis van het identificatienummer van het door de af te tappen gebruiker gebruikte randapparaat, de RIC: Radio Identification Code; 2o op basis van het ERMES-semafoonnummer van de af te tappen gebruiker. Bezien vanuit het oogpunt van de lastgevers is het noodzakelijk dat zij over de mogelijkheid beschikken op elk van de genoemde nummers te kunnen aftappen en hun bijzondere last dienovereenkomstig kunnen opstellen. Artikel 7 Ten aanzien van TFTS bestond tot dusverre geen algemeen verbindend voorschrift waarin specifiek op dit systeem betrekking hebbende aftapvoorschriften waren opgenomen. Echter, in de machtigingen die onder de gelding van de Wtv plachten te worden afgegeven, waren steeds specifieke aftapvoorschriften, gebaseerd op de artikelen 17 en 64 van de Wtv, opgenomen. De machtigingsvoorwaarden die geschikt bleken om in een algemeen verbindend voorschrift te worden opgenomen, zijn thans opgenomen in artikel 7 van deze regeling. Artikel 8 In paragraaf 2 van het algemeen gedeelte van deze regeling is ingegaan op het nog vast te stellen technisch protocol. De omstandigheid dat dit protocol nog moet worden vastgesteld is echter geen reden de bestaande verplichting tot het leveren van telecommunicatie overeenkomstig het bij de bevoegde autoriteiten in gebruik zijnde protocol te laten vervallen. In dit artikel is dan ook een bepaling opgenomen die ook reeds was opgenomen in de eerdergenoemde vroeger geldende voorschriften. DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT, drs J.M. de Vries i Stcrt. 1988, 252, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 december 1998, Stcrt. 239. ii Stcrt. 1996, 131 iii Stcrt 1994, 162 iv Stcrt. 1995, 246 v Stcrt. 1997, 230 HDTP/98/3693/JdJ 7 Ministerie van Verkeer en waterstaat